De Bergense School
door
Piet Spijk
Bij de ‘Bergense School’ denk je aan krachtige donkere schilderijen met vrije, enigszins kubistisch aandoende vormen, opgezet in aardkleuren – bruin, oranjebruin, oker, brons, blauwgroen, ook paarsrood, met enkele felle kleuraccenten – sterke licht-donker contrasten en een forse penseelstreek. Details zijn weggelaten; de schilders wilden laten zien wat zij belangrijk vonden.
Deze gematigd kubistisch-expressionistische schilderstijl werd tijdens de Eerste Wereldoorlog in Amsterdamse kringen van jonge kunstenaars geïntroduceerd door de Fransman Henri Le Fauconnier en met succes gepromoot door Piet van Wijngaerdt. ‘De nieuwe schilderkunst onderscheidt zich door meer innerlijkheid en expressieve kracht’, schreef Van Wijngaerdt in 1916. Toen Bergen het centrum werd van ‘De nieuwe schilderkunst’ ontstond na een aantal jaren de benaming ‘Bergense School’.


Naast de grondleggers zijn de belangrijkste vertegenwoordigers van de Bergense School: Leo Gestel, Else Berg, Arnout Colnot, Dirk Filarski, Mommie Schwarz, Jaap Weijand en Matthieu en Piet Wiegman.
Verder waren verschillende kunstenaars korte tijd door de schilderstijl van de Bergense School geboeid, zoals in de beginjaren Gerrit van Blaaderen en de voor de oorlog uitgeweken Belgen Gustave De Smet en Frits Van den Berghe; verder Frans Huysmans, Wim Schuhmacher, Jan Sluijters en Charley Toorop. In de tweede helft van de jaren twintig bleek dat schilders als Jan Ponstijn, Jelle Troelstra en Kees Boendermaker en in het bijzonder Toon Kelder en Harrie Kuijten het werk van de Bergense School goed kenden. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde Jaap Min (mede) op basis van het gedachtegoed van de Bergense School een nieuwe versie van het expressionisme.
Een expressionist geeft door kleuren, vormen, lijnen, contrasten en composities die afwijken van de waargenomen werkelijkheid uitdrukking aan persoonlijke gevoelens die hij/zij bij het zien van het onderwerp ervaart. De meestal donkere landschappen van de Bergense School kunnen daadoor soms iets geheimzinnigs hebben. Arnout Colnot zei het in 1931 zo: ‘Ik schilder om op het doek vast te leggen de innerlijke bewogenheid die door het onderwerp in mij wordt gewekt.’
Maar het waren niet alleen de ideeën van Le Fauconnier en Van Wijngaerdt die de Bergenaren aanspraken. Er is in hun werk een constructieve, rationele component aanwezig. Zij waren ook geïnspireerd door het meervoudige en verkorte perspectief en de vereenvoudigde vormen in het oeuvre van Paul Cézanne. Dit is komt het sterkst tot uitdrukking bij Gerrit van Blaaderen, Leo Gestel en Matthieu en Piet Wiegman.
Tegelijk maakte de emotionele geladenheid van de werken van Vincent van Gogh indruk. En met de donkere kleuren van hun landschappen, stillevens en portretten staan zij in de Nederlandse schilderstraditie.
De meeste schilders van de Bergense School beleefden hun hoogtijdagen in de periode 1916-1925, zoals Leo Gestel. Anderen - bijvoorbeeld Piet Wiegman – werkten tot ca. 1930 nog volop in deze trant, en enkelen, zoals Piet van Wijngaerdt en Arnout Colnot, ook nog daarna.
Het werk van de Bergense School werd en wordt vanwege het donkere palet nogal eens ervaren als neerslachtig, melancholisch en somber; het zou de neerslag van de onzekere tijden kunnen zijn. Zelf hebben de schilders zich evenwel nimmer in deze zin uitgelaten. Niet al het werk van de Bergenaren is donker en veel dat wel in donkere kleuren is uitgevoerd straalt bij goede belichting warmte uit en grote intensiteit.
De Bergense School was gezegend met een eigentijdse mecenas, de gepassioneerde en bemiddelde kunstverzamelaar Piet Boendermaker. In 1918 volgde hij enkele Amsterdamse schilders naar Bergen en van zijn huize De Klomp maakte hij het gastvrije centrum voor zijn kunstenaarsvrienden. ‘De grote verzamelaar Boendermaker, die schilderijen bij tientallen tegelijk kocht en bankbiljetten uitdeelde of het sigaretten vloeitjes waren’, aldus de schilder Raoul Hynckes in 1973. Boendermaker bouwde een collectie op van meer dan 2500 werken en de Bergense School werd niet voor niets wel eens de Boendermakerschool genoemd.
Door de crisistijd in de jaren dertig raakte Boendermaker evenwel in ernstige financiële problemen en in 1932 legde de Bank voor Onroerende Zaken beslag op zijn kunstcollectie.
Tezelfdertijd raakte het Bergense werk bij kunstliefhebbers uit de gratie, reden voor de bank om te wachten met de verkoop van de werken. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de collectie Boendermaker toch op de markt. De schilderijen konden evenwel ook toen nog slechts ver onder de getaxeerde waarde aan de man worden gebracht met als dieptepunt tien veilingen in 1957 en 1958.
Sinds 1970 heeft een opmerkelijke herwaardering plaatsgevonden voor de kwaliteiten van het oeuvre van de Bergense School. De marktwaarden stegen tot vaak meer dan 200 x de opbrengsten in 1957/’58; daarna fluctueerden ze min of meer met de algemene schommelingen van de prijzen op de
kunstmarkt.
- Dirk Klomp, In en om de Bergensche School, Amsterdam 1943.
- Adriaan Venema, De Bergense School, Baarn 1976.
- Arnold Ligthart, Henri Le Fauconnier, Kubisme en Expressionisme in Europa, Bussum 1993.
- Renée Smithuis, Bergense School, de eerste Hollandse expressionisten, Zwolle 2015.
- Piet Spijk, Piet Boendermaker, mecenas van de Bergense school, Zwolle 2015.